Knikkeren we nog met bolleketten en marbels?
Voor het vak taalvaardigheden las ik
het artikel: Knikkeren we nog met bolleketten en marbels? Dit ging over een
sociolinguïstisch dialectonderzoek. Om het wat makkelijker te maken: de sociolinguïstiek bestudeert
het verband tussen de taal en een sociale groep.
Dit onderzoek rond dialectkennis en
dialectgebruik bij West- en Oost-Vlamingen werd door de onderzoeksgroep
Erfgoededucatie van de katholieke hogeschool VIVES campus Tielt naar aanleiding
van het thema van de Erfgoeddag 2013, Stop de tijd, op touw gezet. Het
onderzoek werd in samenwerking met studenten van de bachelor-opleiding kleuter-
en lager onderwijs van VIVES Tielt en leerlingen uit het middelbaar onderwijs
uigevoerd.
In dit blogbericht zal ik de
kerncomponenten van praktijkonderzoek uit het artikel halen. De kerncomponenten
zijn: oriënteren, richten, plannen, verzamelen, analyseren en concluderen,
rapporteren en presenteren.
Ik licht ze even toe aan de hand van
volgende afbeelding:
Oriënteren:
De tussentaal in Vlaanderen is in
opmars. De vraag is of het West-Vlaamse dialect hierdoor achteruit gaat?
Richten:
Het vertrekpunt van het onderzoek is
de aflevering School en kinderspelen (2008) van het Woordenboek van Vlaamse
Dialecten. M. Lefebvre & P. Dejonckheere willen hier een sociolinguïstische
dimensie aan toevoegen. De sociolinguïstiek is, zoals ik eerder al vermeldde,
geïnteresseerd in variatie in taalgebruik, dus in heterogene taalgemeenschappen.
De taalvariatie hangt samen met
variabelen als leeftijd, sekse en klasse/opleidingsniveau. Deze parameters zijn
al toegepast op het dialectgebruik en de dialectkennis van benamingen in het
woordveld kinderspelen, maar de beschikbare onderzoeken werden zeer lokaal
gehouden. Dit onderzoek bouwt verder op het bestaande onderzoek maar richt zich
vooral op: ‘Hoe zit het met de dialectkennis en het dialectgebruik in
verschillende regio’s in West- en Oost-Vlaanderen? Welke rol spelen sociale
variabelen hierin?
Plannen:
De beste methode voor dit onderzoek is
die van observatie. Zo zou men het meest spontane taalgebruik kunnen
observeren. Maar deze methode was in tijdsbestek niet haalbaar. Daarom werd voor
de mondelinge enquête geopteerd. Bij dit soort onderzoek wordt met de
apparent-timemethode of de schijnbaretijdmethode gewerkt. Bij die methode wordt
ervan uitgegaan dat ieder informant een bepaald taalgebruik heeft dat niet veel
meer geëvolueerd is sinds zijn adolescentie.
In het totaal werkten 626 scholieren
uit 9 middelbare scholen en 150 VIVES-studenten mee met het onderzoek. Ze
interviewden elk vier anonieme informanten uit de vier verschillende
leeftijdscategorieën, waarbij naar een gelijke verdeling tussen mannen en
vrouwen gestreefd werd: van 15 tot 26 jaar; 26 tot 45 jaar; 46 tot 65 jaar;
ouder dan 65 jaar.
Verzamelen:
Elke interviewer kreeg een enquête
mee met de bijbehorende afbeeldingen van de op te vragen benamingen voor
kinderspelen: verstoppertje, kiskassen, schommelen, koprol, hinkelen, glijbaan,
vlieger, bikkelen, proppenschieten en katapult.
Er werden in het totaal 3104
mondelinge enquêtes afgenomen. De verzamelde data werd grondig nagekeken, want
als ouders of gezinsleden van een andere streek afkomstig zijn, is de kans
groot dat het dialectgebruik van de informant beïnvloed is. De data van zulke
informanten zijn dus onbetrouwbaar en werden uit het onderzoek geweerd.
Analyseren en concluderen:
Na grootschalige mondelinge
enquêtering in enkele West- en Oost-Vlaamse regio’s kunnen volgende zaken
vastgesteld worden: ouderen spreken meer dialect dan jongeren; mannen spreken
meer dialect dan vrouwen; lager opgeleiden spreken meer dialect dan hoger
opgeleiden.
Daarnaast valt het ook op dat
bepaalde kinderspelen in onbruik raken. Jongeren kunnen die spelen niet
benoemen, want ze komen in hun leefwereld niet voor. Het onderzoek maakt dus
duidelijk dat de frequentie van de onderzochte kinderspelen heel wat invloed
heeft op de resistentie van de standaardtaalwoorden en de dialectwoorden: hoe
frequenter de kinderspelen in ons dagelijks leven voorkomen, hoe beter men dus
vertrouwd is met die spelen, hoe groter de kans dat er woorden voor bestaan.
Dit onderzoek heeft bovendien
aangetoond dat veel jongeren bepaalde ‘vergeten’ kinderspelen niet meer kennen
sinds ze uit het straatbeeld verdwenen zijn.
Rapporteren en presenteren:
De resultaten van het onderzoek
worden in grafieken voorgesteld. Het artikel is in het tijdschrift
Neerlandia/Nederlands van Nu verschenen. Het volledige onderzoeksrapport kan
gedownload worden via www.katho.be/pho.
Kies in de linker kolom voor Expertisecentra, klik vervolgens op
erfgoededucatie en daarna op realisaties. Of via volgende link: http://www.katho.be/page.aspx?smid=1736
Geen opmerkingen:
Een reactie posten