zondag 4 januari 2015

Knikkeren we nog met bolleketten en marbels?


Voor het vak taalvaardigheden las ik het artikel: Knikkeren we nog met bolleketten en marbels? Dit ging over een sociolinguïstisch dialectonderzoek. Om het wat makkelijker te maken: de sociolinguïstiek bestudeert het verband tussen de taal en een sociale groep.

Dit onderzoek rond dialectkennis en dialectgebruik bij West- en Oost-Vlamingen werd door de onderzoeksgroep Erfgoededucatie van de katholieke hogeschool VIVES campus Tielt naar aanleiding van het thema van de Erfgoeddag 2013, Stop de tijd, op touw gezet. Het onderzoek werd in samenwerking met studenten van de bachelor-opleiding kleuter- en lager onderwijs van VIVES Tielt en leerlingen uit het middelbaar onderwijs uigevoerd.

In dit blogbericht zal ik de kerncomponenten van praktijkonderzoek uit het artikel halen. De kerncomponenten zijn: oriënteren, richten, plannen, verzamelen, analyseren en concluderen, rapporteren en presenteren.
Ik licht ze even toe aan de hand van volgende afbeelding:


Oriënteren:
De tussentaal in Vlaanderen is in opmars. De vraag is of het West-Vlaamse dialect hierdoor achteruit gaat?

Richten:
Het vertrekpunt van het onderzoek is de aflevering School en kinderspelen (2008) van het Woordenboek van Vlaamse Dialecten. M. Lefebvre & P. Dejonckheere willen hier een sociolinguïstische dimensie aan toevoegen. De sociolinguïstiek is, zoals ik eerder al vermeldde, geïnteresseerd in variatie in taalgebruik, dus in heterogene taalgemeenschappen.

De taalvariatie hangt samen met variabelen als leeftijd, sekse en klasse/opleidingsniveau. Deze parameters zijn al toegepast op het dialectgebruik en de dialectkennis van benamingen in het woordveld kinderspelen, maar de beschikbare onderzoeken werden zeer lokaal gehouden. Dit onderzoek bouwt verder op het bestaande onderzoek maar richt zich vooral op: ‘Hoe zit het met de dialectkennis en het dialectgebruik in verschillende regio’s in West- en Oost-Vlaanderen? Welke rol spelen sociale variabelen hierin?

Plannen:
De beste methode voor dit onderzoek is die van observatie. Zo zou men het meest spontane taalgebruik kunnen observeren. Maar deze methode was in tijdsbestek niet haalbaar. Daarom werd voor de mondelinge enquête geopteerd. Bij dit soort onderzoek wordt met de apparent-timemethode of de schijnbaretijdmethode gewerkt. Bij die methode wordt ervan uitgegaan dat ieder informant een bepaald taalgebruik heeft dat niet veel meer geëvolueerd is sinds zijn adolescentie. 
In het totaal werkten 626 scholieren uit 9 middelbare scholen en 150 VIVES-studenten mee met het onderzoek. Ze interviewden elk vier anonieme informanten uit de vier verschillende leeftijdscategorieën, waarbij naar een gelijke verdeling tussen mannen en vrouwen gestreefd werd: van 15 tot 26 jaar; 26 tot 45 jaar; 46 tot 65 jaar; ouder dan 65 jaar.

Verzamelen:
Elke interviewer kreeg een enquête mee met de bijbehorende afbeeldingen van de op te vragen benamingen voor kinderspelen: verstoppertje, kiskassen, schommelen, koprol, hinkelen, glijbaan, vlieger, bikkelen, proppenschieten en katapult.

Er werden in het totaal 3104 mondelinge enquêtes afgenomen. De verzamelde data werd grondig nagekeken, want als ouders of gezinsleden van een andere streek afkomstig zijn, is de kans groot dat het dialectgebruik van de informant beïnvloed is. De data van zulke informanten zijn dus onbetrouwbaar en werden uit het onderzoek geweerd.

Analyseren en concluderen:
Na grootschalige mondelinge enquêtering in enkele West- en Oost-Vlaamse regio’s kunnen volgende zaken vastgesteld worden: ouderen spreken meer dialect dan jongeren; mannen spreken meer dialect dan vrouwen; lager opgeleiden spreken meer dialect dan hoger opgeleiden.

Daarnaast valt het ook op dat bepaalde kinderspelen in onbruik raken. Jongeren kunnen die spelen niet benoemen, want ze komen in hun leefwereld niet voor. Het onderzoek maakt dus duidelijk dat de frequentie van de onderzochte kinderspelen heel wat invloed heeft op de resistentie van de standaardtaalwoorden en de dialectwoorden: hoe frequenter de kinderspelen in ons dagelijks leven voorkomen, hoe beter men dus vertrouwd is met die spelen, hoe groter de kans dat er woorden voor bestaan.
Dit onderzoek heeft bovendien aangetoond dat veel jongeren bepaalde ‘vergeten’ kinderspelen niet meer kennen sinds ze uit het straatbeeld verdwenen zijn.

Rapporteren en presenteren:
De resultaten van het onderzoek worden in grafieken voorgesteld. Het artikel is in het tijdschrift Neerlandia/Nederlands van Nu verschenen. Het volledige onderzoeksrapport kan gedownload worden via www.katho.be/pho. Kies in de linker kolom voor Expertisecentra, klik vervolgens op erfgoededucatie en daarna op realisaties. Of via volgende link: http://www.katho.be/page.aspx?smid=1736



Taalkwesties


Een veel voorkomende spelfout die ook ik maak, is het feit dat ik verwezenlijken fout schrijf. Ik schreef verwezelijken.


Is het nu ceremoniën, ceremonies of ceremonieën?

Blijkbaar zijn ze alle drie correct. Enkele van de woorden op -ie komen zowel voor met klemtoon op de [ie] als met klemtoon op een andere lettergreep. Deze woorden hebben dan ook verschillende meervoudsvormen. Naast het gewone meervoudceremoniën (en ceremonies) komt ook ceremonieën en naast het gewone orgieën komt ook orgiën voor. Deze afwijkende beklemtoningen en spellingen zijn overigens niet aan te bevelen.

Is het nu de idee of het idee?

In de meeste contexten is het idee het gebruikelijkst. Idee wordt alleen als het-woord gebruikt in de volgende betekenissen: 'concrete gedachte', 'begrip, benul', 'mening, opvatting', 'ingeving, plan'. De idee wordt vooral gebruikt als filosofische term, in de betekenis 'onveranderlijk grondbeeld' of 'filosofisch denkbeeld', maar het idee is ook correct in die betekenis. Ook in de betekenissen 'achterliggende gedachte' of 'algemeen geldende gedachte' is zowel de idee als het idee mogelijk.

Onderzoek chattaal

Voor het vak taalvaardigheden moest ik chatgesprekken van een jongen en een meisje uit de 3de graad van het lager onderwijs lezen. Voor een onderzoek naar chattaal moest ik per kind 10 posts met minimum 10 woorden analyseren.

Hierbij moest ik op volgende taalkenmerken letten: Diminutiefsuffix (uitgang verkleinwoord), verbuiging van onbepaald lidwoord een bij mannelijke substantieven, gebruik van gij/ge als persoonlijk voornaamwoord, gebruik van zijt i.p.v. bent/wees bij 2de pers. enk. En de deletie van eind t bij het korte functiewoordje niet.

Het viel me vooral op dat de jongen veel meer dialect gebruikte dan het meisje, alhoewel ze beiden uit dezelfde streek komen. Vooral wanneer er werd opgeschept, werden dialectische woorden gebruikt.

Het was eigenlijk moeilijk om er 10 posts met 10 woorden uit de halen. De meeste posts waren veel korter. Als reacties werden af en toe Engelse woorden gebruikt.

Ik kon eigenlijk niet veel kenmerken aanduiden. Het viel me  vooral op dat er verschrikkelijk veel schrijffouten en andere afkortingen worden gebruikt.

Behalve de zaken waar we op moesten letten voor het onderzoek, was ik ervan geschrokken hoe hard kinderen tegenover elkaar kunnen zijn in wat ze typen. Volgens mij zit het feit dat ze achter een computer zitten hier voor erg veel tussen. Wat bij de ene getypt wordt als iets om mee te lachen, kan voor de andere heel hard aankomen. Doordat er geen mimiek en lichaamstaal aan de pas komt, kunnen er veel miscommunicaties gebeuren volgens mij. Nu al meer dan vroeger, maar in de toekomst zal er heel wat aandacht aan cyberpesten besteed moeten worden.


dinsdag 16 december 2014



Tijdens het surfen op internet kwam ik deze uitspraak van Benjamin Franklin tegen.

http://emilysquotes.com/tell-me-and-i-forget-teach-me-and-i-may-remember-involve-me-and-i-learn/

Hier zit volgens mij inderdaad een hele grote waarheid in. Er zijn een heleboel dingen die ik als kind heb geleerd en die ik terug vergeten ben. Maar een groot deel van mijn algemene kennis is er al sinds mijn kindertijd. Gedurende de opleiding heb ik gemerkt dat ik mij nog veel dingen herinner en stilaan komen er ook heel wat zaken terug boven.

Ik kon vroeger uren zitten luisteren naar mijn opa. Hij nam me mee in zijn, voor mij toen heel erg grote, tuin en toonde mij allerlei zaken over de natuur. Hij liet me dingen ontdekken en deze ben ik nooit vergeten.
In het 4de en 5de leerjaar zat ik bij een meester die de kinderen heel erg betrok in de les. Dat zijn dan ook de schooljaren die mij het meeste bijgebleven zijn. Als er zaken waren waarover een leerling heel veel wist, mocht hij de taak van meester eventjes overnemen en het uitleggen aan de klas.

Tijdens de lessen wero gingen we naar buiten. Ook al ben ik geen lagere schoolkind meer, maar student. De zaken die we daar hebben gezien, zullen ook veel beter blijven hangen, dan zaken die in de klas worden verteld.

Tijdens het maken van de opdracht over onderwijs van pedagogie kon ik mijn mening natuurlijk niet bij alles aansluiten over methodescholen. Maar er kan inderdaad zoveel uit de kinderen zelf komen. Interactie zowel tussen de leerkracht en de leerlingen als tussen de leerlingen onderling en het zelf laten onderzoeken van onderwerpen is zo belangrijk. Hier kan ik mij alleen maar bij aansluiten.

woensdag 10 december 2014

Pietenproject!

Afgelopen donderdag ging het pietenproject door. Hiervoor moesten mijn medestudenten van op de werkplek en ik naar een werkplekschool in Waregem. We moesten niet zomaar naar die werkplekschool. We werden zwarte Pieten.
 De dinsdag voordien hadden we al samengezeten om te overlopen hoe het project in elkaar zat.

Groot probleem: Sinterklaas had de Spaanse griep en natuurlijk waren een deel van de Pieten ook besmet. We hadden natuurlijk vervang Pieten nodig.
Zwarte Piet, die kan je niet zomaar worden. Neen! Daarvoor heb je een Pietendiploma nodig. 
Aan de hand van een doorschuifsysteem werden de kinderen per klas getest of ze voldoende vaardigheden hadden om het diploma te bemachtigen.

De andere eerstejaars student en ik gingen de leerlingen uit de klas halen. Ten eerste moet je heel erg stil kunnen zijn als zwarte Piet. Dus slopen we samen met de kinderen door se gang tot aan de opvang.

In de opvang werden de kinderen in groepen verdeeld. Bij Kookpiet werd hun smaak getest, bij Turnpiet hun evenwicht, bij Muziekpiet was er een stop-de-band-ronde van Sinterklaas-liedjes en bij mij, de slimme Piet werd hun kennis over Sinterklaas getest. Er was ook nog ondeugende Piet, die opdrachten ging saboteren en de Opperpiet die besliste of de klas een diploma verdiende. 

De leerlingen van het 5de leerjaar, vooral de jongens, werkten het minste mee. En dan vloog er natuurlijk af en toe eens iemand in de zak van Zwarte Piet.

Ondanks de schmink die er heel moeilijk af ging en de jeukende pruik, was het een heel erg leuke dag!



zondag 30 november 2014

Doe-dagen 

Met een heel erg goed gevoel sluit ik mijn eerste doe-dagen af.
Dankzij de reflecties na de oefenmomenten wist ik goed welke leerdoelen ik had.
Ik heb dan ook mijn uiterste best gedaan om eraan te werken.
Mijn opdrachten organiseren en de timing, vormden al geen probleem meer.
Vooraf maakte ik duidelijke afspraken met de klas. Hierdoor lukte het een stuk beter om grenzen te leggen. Toch blijft dit nog steeds een leerdoel, vooral als er groepswerk is.

Ik startte op dinsdag met een les wereldoriëntatie: camouflage bij dieren. Hier had ik mij heel erg goed over geïnformeerd. Mijn paracommando-uniform herkenden de leerlingen nog, maar dit keer zou ik niet als een paracommando uit het vliegtuig springen... het woord camouflage kwam al snel aan bod. Zo begon een heel erg leuk onderwijsleergesprek. Ik stond versteld van hoeveel de kinderen wisten.
Maar 'aiaiai' mijn bordschrift, dat loopt nog niet in de juiste richting.

Vervolgens gaf ik een les actua. Ik was een verstrooide nieuwslezer en al de hoogtepunten waren zoek. Gelukkig kon ik rekenen op de super reporters van klas 4A. Aan de hand van een stappenplan stelden ze in groepjes een samenvatting op. Tijdens had slot brachten ze dit naar voor tijdens 'het journaal'.

Aangezien er op dinsdag geen lector was langsgekomen, vertrok ik donderdag toch met wat stress naar school.
Spelling stond als eerste op het programma. Voor de les begon zei 1 van de kinderen in mijn klas: "juf Lies, je hoeft niet zenuwachtig te zijn hoor als er een meneer of mevrouw binnenkomt, je bent al een heel erg leuke juf."
De les spelling over de verkleinwoorden had ik creatief uitgewerkt, per 2 was er onder andere een memorie voorzien. Gedurende deze les was een lector binnengekomen in de klas.
Plots stak 1 van de leerlingen haar vinger op, ik ging bij de bank staan omdat ik dacht dat ze een vraag had. "Juf Lies, ben je aan het winnen?". "Winnen?" vroeg ik. "Ja die mevrouw schrijft toch punten op, is er een wedstrijd voor de beste juf?"

Achteraf kreeg ik goede commentaren van de lector en mijn mentor. Ik was ook heel tevreden met de tips.
De rest van mijn dag kon niet meer stuk.

Vol goede moed startte ik het tweede deel van de les wereldoriëntatie. Deze les stonden de dieren die wel wilden opvallen in de kijker. Als rapportage was er een outdoor game voorzien. Dat vonden de leerlingen fantastisch.

Tenslotte sloot ik de dag af met een les vertellen. Het verhaal Assepoester uit Gruwelijke Rijmen van Roald Dahl vonden de leerlingen super. Deze versie zouden ze thuis ook eens vertellen.

Wil je weten hoe dit sprookje afloopt?
Lees het op: http://home.deds.nl/~sprookjes/Gruwelijke%20Rijmen.html

Zo de doe-dagen zijn voorbij.
 Ik zal de leerlingen van klas 4A toch wel missen.

maandag 24 november 2014

Ziezo!

De oefendagen zitten erop. Het waren 2 heel erg leerrijke weken. Ik ondervond mijn sterktes en zwaktes in de klas. Er was al een hele goeie interactie met de leerlingen, maar grenzen leggen, dat was nog wat moeilijker. Dankzij de goeie tips van mijn mentor lukte het na een paar lessen al een stuk beter.

Ik begon met de les wero over de valbeweging. Verkleed als een paracommando, kon ik onmiddellijk de aandacht van mijn klas trekken. De leerlingen werkten heel erg goed in groepjes, maar het was wel iets moeilijker om ze terug stil te krijgen.

Vervolgens gaf ik een les spelling, deze verliep veel beter dan verwacht.

Bij de les actua, merkte ik dat timing ook een werkpunt voor me is.

De les vertellen, daar had ik toch wel wat stress voor. Bij de screening Nederlands bleek dat ik logopedie moest volgen voor mijn -s en mijn -t. Hierdoor was ik wat twijfelachtig geworden.
Maar tijdens het verhaal stak een leerling plots haar vinger op. "Juf Lies, wat kan jij goed vertellen."
Oef, goedgekeurd!

Toen volgden wat stressvolle dagen... lesvoorbereidingen maken voor de doe-dagen.
Terug krantenartikels zoeken, info verzamelen over kleuren bij dieren, leerplandoelen kiezen, typen, typen en nog eens typen.

Dit weekend besloot ik het eventjes rustiger aan te doen. Zo kan ik uitgerust aan de doe-dagen beginnen. Mijn lesvoorbereidingen nog wat bijwerken, gerief klaarleggen en vervolgens wat ontspannen.
Aangezien ik nood had aan ontspanning, besloot ik mijn schoolwerk te combineren met mijn uitlaatklep: paardrijden. Normaal gezien ga ik met mijn fiets langs bij 'mijn boom' voor de opdracht van Wero. Maar gisteren ruilde ik mijn stalen ros in voor iets veel beters :).
Mijn boom ziet er al helemaal anders uit dan in het begin van het academie-jaar.
Zo helemaal ontspannen, maar met een beetje gezonde stress start ik deze week aan de doe-dagen.
Aan al mijn medestudenten: veel succes ;)